Toen mijn oudste dochter werd geboren voelde ik een enorme drang om voor haar te zorgen en haar te beschermen. Daarentegen wilde ik ook dat ze de wereld zou gaan ontdekken, zelfstandig en flexibel zou worden. Iemand wordt die weet wat ze wil, haar grenzen kent en kan aangeven. Twee standpunten die, voor mijn gevoel, in eerste instantie lijnrecht tegenover elkaar staan. Toch kun je hier een balans in vinden.

 

Waarom waarschuw je steeds?

We zijn vaak geneigd om onze kinderen de hele dag te waarschuwen; “Kijk uit! Pas op! Nee, dat doe ik wel voor je, straks knoei je. Niet daar op klimmen, straks doe je je pijn.” Als ik hier over nadenk, word ik er al kriebelig van. Hoe zou jij het vinden als dit de hele dag tegen je gezegd zou worden? Zou je dan vertrouwen hebben in jezelf? Zou het je stimuleren om zelf te ontdekken? Er is immers overal gevaar en dingen kunnen steeds mis gaan. Zou je passief worden of je juist gaan afzetten tegen alles wat niet mag?

Toch is het logisch dat we dit doen. We zijn als ouders bang dat er iets met ons kind gebeurt, dat ze gekwetst worden, dat ze zich pijn doen. We willen ze over al tegen beschermen en denken dat dit gelijk staat aan goed ouderschap. Maar opgroeien gaat met vallen en opstaan, soms letterlijk. Een moeilijke, verdrietige of pijnlijke ervaring hoeft niet altijd een negatieve ervaring te zijn. Het is een leermoment. Bovendien scheelt het constant waarschuwen je ook veel uitleg, irritatie en frustratie.

 

Kinderen hebben ruimte nodig om te ontdekken

Kinderen hebben de ruimte nodig om te experimenteren en ervaringen op de doen. Ze zijn nieuwsgierig en willen graag ontdekken. Wij, als ouders, zijn vaak veel te beschermend en zitten onze kinderen daarmee veel te veel op de lip. We zien letterlijk te veel, waardoor de ruimte voor kinderen om te experimenteren kleiner wordt. Dit kan verstikkend zijn. Ik weet zeker dat je er gek van zou worden als dit bij jou zou gebeuren; iemand die alles ziet en daarbij ook steeds waarschuwt voor gevaar. Oké, het leven is risicovol, dat is een ding wat zeker is. Maar is opvoeden niet een voorbereiding op het leven? We willen onze kinderen toch afleveren met genoeg zelfvertrouwen, het kunnen aanvoelen en aangeven van hun grenzen, hen het gevoel geven dat ze het leven aan kunnen en flexibel zijn? Een autonoom persoon.

 

Fouten maken mag

Een voorbeeld uit de praktijk. Samen met mijn zoon en oudste dochter was ik een stukje aan het fietsen. Mijn zoon fietste nog niet zo heel lang zelf, dus samen in het verkeer fietsen is dan een ware uitdaging. We wilden via het zebrapad oversteken, dus we moesten met de fiets de stoep op. Er was een mooi opgaand stukje, ik zei; “Ga daar maar langs.” Maar wat deed hij? Hij knalde de stoep op en viel. Bloed en tranen overal.

Ik had kunnen zeggen; “Waarom kijk je niet uit? Zie je nou wel dat je dat nog niet kan? Waarom heb je nu niet geluisterd? Ik heb je nog zo gewaarschuwd!” Zou dit een waardevolle bijdrage hebben geleverd aan het hele voorval? Het vallen is de leerschool. Het er extra in wrijven heeft helemaal geen zin.

Het beste is om na de tijd, als alles weer rustiger is, dit te bespreken. Wat gebeurde er? Wat zou je in het vervolg anders kunnen doen? Op dat moment was het enige wat hij nodig had troost. Hem het gevoel geven; je mag oefenen, fouten maken en soms val je (letterlijk) op je snufferd, maar ik ben er als je mij nodig hebt. De gebeurtenis kan pijnlijk, verdrietig of moeilijk zijn, maar dit betekent niet dat dit meteen negatief voor de ontwikkeling is! Mijn zoon denkt nu wel 10 keer na voordat hij met zijn fiets de stoep op knalt ;). En dan nog, sommige kinderen moeten eerst 100 keer vallen voordat ze ervan leren. En dat is ook prima.

 

Laat de controle los

Maar waar vind je de juiste balans nu eigenlijk? Balans begint bij het los laten van de controle. Het klinkt zo makkelijk, maar dit is het zeker niet. Maar er is hoop; deze “control freak” heeft het zelfs redelijk onder de knie. En ik leer nog elke dag. Hoe moeilijk ik het soms ook vind en hoe vaak ik mij er zo graag mee zou willen bemoeien. Ik doe het 9 van de 10 keer niet. Oké, 8 van de 10 keer. Ik sta toe wat er gebeurt, ik kijk er naar. En soms? Soms loop ik er even bij weg. Niet altijd alles (willen) zien is voor beide partijen (meestal) beter. Het geeft je ook de ruimte om jouw vervolgstap te bepalen en even tot rust te komen als je het even lastig vindt.

Juist als je veel toe staat en dàn ingrijpt, zal dit veel meer indruk maken dan als je constant aan het waarschuwen bent. Ik durf mijn hand er voor in het vuur te steken dat kinderen de volgende gedachten hebben – en sommigen zeggen het hardop – : “Blablabla. Heb je mama/papa weer. Ik mag ook nooit wat. Ik doe gewoon alsof ik het niet hoor.” Bedenk voor het ingrijpen hoe je gaat reageren op de situatie. Jij hebt zelf de keuze hoe je dit doet. Reageer je op een rustige manier en leg je uit waarom iets niet mag of kan? Of kies je er voor je stem flink te verheffen of boos te worden. Vraag je af wat boosheid bijdraagt aan de situatie? Ook kan het heel waardevol zijn om je kinderen mee te laten denken en te laten vertellen waarom zij denken dat iets niet kan of mag.

Hoe doe je dit eigenlijk?

Om te bepalen wanneer je wel of niet ingrijpt en dus dingen laat gaan, heeft Steven Pont (ontwikkelingspsycholoog en systeemtherapeut) twee vragen die je kunt gebruiken om dit te bepalen:

  1. Is het levens gevaarlijk (blijvend letsel)?
  2. Heeft de omgeving er last van?

Is je antwoord op beide vragen “nee”, dan kan je je kind deze ervaring op laten doen. Het grootste risico wat je hierbij kunt nemen, is dat je het risico uitsluit.

Dus de volgende keer dat je kind met een noodgang een heuvel afrijdt of in een boom klimt; schat het risico in, stel jezelf de twee vragen. Beide nee? Gewoon niet kijken of kijken met je mond op slot! 😉 Is het niet gelukt? De volgende keer beter, als je je er maar bewust van bent!